-
1 dat is niet om aan te horen
dat is niet om aan te horen -
2 horen
1 [algemeen] entendre2 [luisteren naar; in aanmerking nemen] écouter♦voorbeelden:muziek horen • entendre de la musiquede Raad van State horen • consulter le Conseil d'Etathet is wel te horen dat je verkouden bent • on entend bien que tu es enrhumélaat eens iets van je horen • donne-nous de temps en temps de tes nouvelleszo mag ik het horen! • voilà qui est parler!ik heb het alleen van horen zeggen • je ne le sais que par ouï-direik hoor nog wel eens wat • parfois j'apprends encore qc.u hoort nog van ons • nous vous écrirons, nous reprendrons contact avec vousdaar heb ik nooit van gehoord • je n'ai jamais entendu parler de cela〈 spreekwoord〉 wie niet horen wil, moet voelen • vous l'avez voulu, George Dandin2 moet je horen! • écoute!zichzelf graag horen praten • s'écouter parlerhoor hem! • écoute-moi ça!1 [geluiden kunnen waarnemen] entendre2 [zijn plaats hebben; toebehoren] appartenir (à)3 [gepast zijn] convenir♦voorbeelden:dit huis hoort aan mijn vader • cette maison appartient à mon pèredit deksel hoort bij die pot • ce couvercle va avec ce potergens bij horen • appartenir à qc.hij hoort tot de genodigden • il fait partie des invitésvoor wat hoort wat • donnant donnantje hoort niet te fluisteren in gezelschap • ce n'est pas bien de chuchoter en publicdat hoort zo • c'est ce qui se fait -
3 aanhoren
1 écouter♦voorbeelden:ten aanhoren van • en présence de¶ het is hem aan te horen, dat hij een vreemdeling is • sa façon de s'exprimer indique qu'il est étranger -
4 't is om er buikpijn van te krijgen
't is om er buikpijn van te krijgenDeens-Russisch woordenboek > 't is om er buikpijn van te krijgen
-
5 buikpijn
♦voorbeelden:buikpijn hebben • avoir mal au ventre't is om er buikpijn van te krijgen • 〈 niet om aan te horen〉 cela me fait mal au ventre d'entendre cela; 〈 hachelijk〉 quel pétrin! -
6 willen
1 vouloir♦voorbeelden:ik wil niets liever dan rust • je n'aspire qu'au reposgeen kritiek willen aannemen • ne pas admettre la critiquewillen behagen • chercher à plairedoor willen gaan voor • se faire passer pourik wil er graag heen gaan • je voudrais bien y allerof men mij wil geloven of niet • qu'on me croie ou noniets dolgraag willen hebben • mourir d'envie d'avoir qc.je hebt niets te willen! • il n'y a pas de ‘je veux’ qui tienne!ik wil er niets meer over horen • je ne veux plus en entendre parlerdat mocht je willen! • ça ne te déplairait pas, hein!iemand niet willen ontmoeten • refuser de voir qn.ik wilde net weggaan • je m'apprêtais à partirniets van iemand willen weten • ne plus vouloir entendre parler de qn.toneelspeler willen worden • vouloir devenir comédienja, wat wil je? • qu'est-ce que tu veux!wat wil die man hier? • que fait cet homme ici?willen jullie nog wat? • en voulez-vous encore?als u het beslist wilt • si vous y tenezik wil best wel • je ne dis pas nongraag willen dat … • avoir envie que … 〈+ aanvoegende wijs〉liever willen • aimer mieuxik wil niets liever • je ne demande pas mieuxik begrijp wel waar je heen wilt • je vois où tu veux en venirwat wilt u van hem, haar? • 〈 agressief〉 que lui voulez-vous?niemand wil hem als vriend • personne ne veut de lui comme amizoals u wilt • comme vous voudrezof je wilt of niet • que tu le veuilles ou non〈 spreekwoord〉 wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet • ne fais pas à autrui ce que tu ne voudrais pas qu'on te fît (à toi-même)het gerucht wil, dat … • on dit que …dat wil wel eens gebeuren • ce sont des choses qui arriventwil jij je mond wel eens houden? • veux-tu bien te taire?het moet al erg meevallen, wil zij die baan krijgen • il faudra qu'elle ait de la chance si elle veut obtenir cet emploihet wil niet lukken • ça ne marche pasik zou wel willen schrijven, maar … • j'écrirais bien, mais …dat wil zeggen • c'est-à-dire (< afkorting> c.-à-d.)ik zou dat wel eens willen zien • j'aimerais bien voir çahij wil 's avonds nog wel eens thuis zijn • il lui arrive de rester chez lui, le soirhij wil er niet aan • il n'en veut pasdat zou ik best willen • cela ne me déplairait pasdat wil er bij mij niet in • je n'admets pas celaik zou wel met u mee willen • j'irais bien avec vousik wou dat jullie opschoten • si vous vous dépêchiez un peu?ik wou dat ik een fiets had! • si seulement j'avais un vélo!ik zou willen dat … • j'aimerais que … 〈+ aanvoegende wijs〉zijn naam wil me niet te binnen schieten • je n'arrive pas à retrouver son nom -
7 aangaan
1 [gaan in de richting van] aller (vers)2 [+ bij][een bezoek brengen] passer (chez)3 [beginnen] commencer4 [in werking treden] s'allumer5 [horen] convenir♦voorbeelden:1 achter iemand, iets aangaan • essayer de rattraper qn., qc.; 〈 figuurlijk〉 partir à la recherche de qn., de qc.op huis aangaan • se rendre à la maisonII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [beginnen met] engager3 [betreffen] concerner4 [ter harte gaan] toucher♦voorbeelden:wat die kwestie aangaat • en ce qui concerne cette affaire4 wat gaat mij dat aan? • qu'est-ce que cela peut me faire? -
8 mogen
I 〈 hulpwerkwoord〉1 [algemeen] pouvoir2 [reden hebben, moeten] falloir3 [m.b.t. toegeving] avoir beau♦voorbeelden:1 mag ik een kilo peren van u? • je voudrais un kilo de poires, s'il vous plaîtmag ik het zout van jou? • passe-moi le sel s'il te plaîtje mag dit rustig van mij aannemen • tu peux bien me croirehet mocht niet baten • ça n'a servi à rienmag ik bedanken? • je vous remerciemoge dit jaar u veel geluk brengen • puisse cette année vous être propiceer mag hier niet gerookt worden • il est interdit de fumer icimocht u iets nodig hebben, vraag het dan gerust • si vous avez besoin de qc., n'hésitez pas à le demanderik mag het hopen • j'ose l'espérerhet moest niet mogen • ça devrait être interditje mag erop rekenen dat … • tu peux être sûr que …als ik dat zo mag zeggen • si j'ose direik mag er niets over zeggen • je n'ai pas le droit d'en parlerhet heeft niet zo mogen zijn • il n'en a rien étéwaar mag hij wel zitten? • où a-t-il bien pu passer?alles mag toch maar vandaag de dag • tout est permis de nos joursvoor dit keer mag het • passe pour cette fois(-ci)mag ik even? • un instant, tu permets?, vous permettez?hij mag niet roken • le tabac lui est interditmag dat wel? • c'est permis?dat mag niet van haar moeder • sa mère ne le lui permet pasvandaag doe ik eens rustig aan, mag ik alsjeblieft? • aujourd'hui, je prends mon temps, si tu le permetsje mag je wel eens scheren • ça ne te ferait pas de mal de te raserje mag wel uitkijken • fais attentionwat een mooie jas! dat mag ook wel voor dat geld • quel beau manteau! c'est la moindre des choses pour le prix3 hij mag dan slim zijn, sterk is hij niet • il a beau être malin, il n'en est pas fort pour autantdat mag waar zijn, maar … • c'est peut-être vrai, mais …¶ ik mag doodvallen als ik het weet • que je meure, si je le saiszo mag ik het horen • ça fait plaisir à entendreiemand mogen lijden • apprécier qn.ik mag lijden dat ze slaagt • ce serait inespéré qu'elle réussissedat mocht je willen! • tu voudrais bien!hij mag er zijn • 〈 kwaliteiten〉 c'est un type bien; 〈 groot, flink van postuur〉 il ne passe pas inaperçu; 〈 knap〉 il n'est pas malhet mocht wat! • allons donc!ze mogen me hier niet zien • il ne faut pas qu'on me voie iciwij mogen niet vergeten dat … • nous ne devons pas oublier que …II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [sympathiek vinden] aimer (qc., qn.)2 [Algemeen Zuid-Nederlands][lusten] aimer♦voorbeelden: -
9 moeten
I 〈 hulpwerkwoord〉1 [algemeen] devoir2 [willen] vouloir♦voorbeelden:hij wist niet meer waar hij moest blijven • il ne savait plus où se mettredat moet je nog eens doen (als je durft)! • recommence (si tu oses)!zij moet vroeger een mooi meisje geweest zijn • elle a dû être (une) jolie fille dans le tempsdat moet gezegd (worden) • il faut le diremoet je eens horen • écoute(-moi ça)hij moest wel lachen • il ne pouvait pas s'empêcher de rirehet moest niet mogen • ça ne devrait pas existerdat moet je zo uitspreken • cela se prononce comme çahij moet zich (haast wel) vergist hebben • il a dû se tromperdat had je moeten zien! • tu aurais dû voir ça!het moet al heel slecht weer zijn, wil hij thuis blijven • il faut vraiment qu'il fasse très mauvais pour qu'il reste à la maisonhet heeft zo moeten zijn • ça devait arrivermoest (je) dat nou (doen)? • est-ce que c'était vraiment nécessaire (de faire ça)?het moet • il le faut〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 hoeveel moet ik u? • je vous dois combien?wat moet, dat moet maar • il faut ce qu'il fautzo moet (je) het niet (doen) • ce n'est pas comme cela qu'il faut faireik moet nodig • ça presseweg moeten • devoir partiralles moet weg • tout doit partiraan een bril moeten • devoir porter des lunetteseen heilig moeten • un devoir sacro-saintals het moet • s'il le faut2 moeten jullie niet eten? • n'alliez-vous pas manger?ik moest gapen van die film • ce film m'a fait bâillerhij moest en zou het hebben • il le lui fallait coûte que coûtewat moet je? • qu'est-ce que tu veux?wat moet dat? • qu'est-ce que c'est que ça?ze moet er even uit • elle a besoin de changer d'airwaar moet je heen (gaan)? • où est-ce que tu vas?¶ moest ik ziek worden, … • si je tombais malade, …II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [mogen, believen] vouloir (qc. de qn.)♦voorbeelden: -
10 klok
klok1〈de〉♦voorbeelden:1 iets aan de grote klok hangen • crier qc. sur les toitseen slaande klok • une horloge sonnantedat klinkt als een klok • c'est on ne peut mieuxstaande klok • horloge de parquet〈 figuurlijk〉 hij heeft de klok horen luiden, slaan (maar weet niet waar de klepel hangt) • il a entendu qc. mais il ne connaît pas le fin fond de l'histoirezich niet aan de klok houden • ne pas avoir d'heurede klok slaat zes uur • l'horloge sonne six heureshet is alles … wat de klok slaat • il, elle ne sait parler que de …de klok staat stil • la pendule s'est arrêtéede klok verzetten • décaler l'heurede klok rond • douze heures d'affiléede klok rond slapen • faire le tour du cadranmet de klok mee • dans le sens des aiguilles d'une montreop de klok kijken • regarder l'heurehij sprak een uur, op de klok af • il a parlé pendant une heure, montre en maintegen de klok in • dans le sens contraire des aiguilles d'une montrerace tegen de klok • course contre la montre————————klok21 glouglou! -
11 luisteren
1 [algemeen]écouter (qc.)2 [tersluiks trachten te horen] être aux écoutes♦voorbeelden:niet willen luisteren naar • fermer l'oreille àaandachtig luisteren • dresser l'oreilleluister eens • à proposde hond luistert naar de naam Tino • le chien répond au nom de Tinoluisteren naar goede raad • suivre les bons conseilsnaar de stem van zijn hart luisteren • écouter son coeurnaar rede luisteren • entendre raisonaan de deur luisteren • écouter aux portes→ link=oor oor
См. также в других словарях:
Mann — 1. A blind man may perchance hit the mark. – Tauben und Hühner Zeitung (Berlin 1862), Nr. 6, S. 46. 2. A Mann a Wort oder a Hundsfott. (Ulm.) 3. A Mann wie a Maus ün a Weib wie a Haus is noch nit gleich. (Jüd. deutsch. Warschau.) Will sagen, dass … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Kind — 1. Ach, dass ich meine armen Kinder so geschlagen, klagte der Bauer, und sie waren des Pfaffen. – Eiselein, 375. 2. Alle Kinder werden mit Weinen geboren. Lat.: Clamabunt E et A quotquot nascuntur ab Eva. (Binder I, 193; II, 497; Seybold, 77.) 3 … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Jahr — 1. Ale neinj Jôr î (zwî) Wînjjôr. (Siebenbürg. sächs.) – Schuster, 59. 2. Ale sâf Jôr î Gôfjôr. – Schuster, 58. 3. All Joar n Jöhr un to n Harwst noch n Spoatling. (Pommern.) Alle Jahre ein Kind und im Herbst noch einen Spätling. Von fruchtbaren… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Mund — 1. A Müs as iar sat üsh a Uugan. (Nordfries.) – Johansen, 58. Der Mund ist früher satt als die Augen. 2. Alles im Munde, in den Händen nichts. Frz.: Il a dit cela de bouche, mais le coeur n y touche. – Il ne dit ou promet que des lèvres. 3. Als… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
König — 1. Ain Künig, der auff dem Stul sitzet, zu richten, zerströwet alles args mit seinen augen. – Agricola II, 262. 2. Ain Künig, der die Armen trewlich richtet, des Thron wirdt ewigklich bestehn. – Agricola II, 220. 3. Ain Künig richt das Land auff… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Ding — 1. Acht Dinge bringen in die Wirthschaft Weh: Theater, Putzsucht, Ball und Thee, Cigarren, Pfeife, Bierglas und Kaffee. 2. Acht Dinge haben von Natur Feindschaft gegeneinander: der Bauer und der Wolf, Katze und Maus, Habicht und Taube, Storch und … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Leute — 1. A de richa Lüta werd ma nüd rüdig1. – Sutermeister, 143; Tobler, 371. In Appenzell: Von den reichen Leuten bekommt man nicht leere Hände. (Tobler.) 2. Albern Leut dienen nicht in die Welt. – Petri, II, 4. 3. Alberne Lüe sind ock Lüe. (Hannover … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Narr — (s. ⇨ Geck). 1. A Narr hot a schöne Welt. (Jüd. deutsch. Warschau.) Dem Dummen erscheint die Welt um so schöner, als er von manchen ihrer Uebel und Leiden nicht berührt wird. 2. A Narr hot lieb Süss. (Jüd. deutsch. Warschau.) Diese auch in… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Gott — 1. Ach du grosser Gott, was lässt du für kleine Kartoffeln wachsen! – Frischbier2, 1334. 2. Ach Gott, ach Gott, seggt Leidig s Lott, all Jahr e Kind on kein Mann! (Insterburg.) – Frischbier2, 1335. 3. Ach, du lieber Gott, gib unserm Herrn ein n… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Wort — 1. A guids Woat pfint a guids Oat. (Steiermark.) – Firmenich, II, 767, 73. 2. A güt Wort bringt a güte Äntver (Antwort). (Warschau. Jüd. deutsch.) Freundliches Entgegenkommen gewinnt die Herzen. 3. Allen Worten ist nicht zu glauben. – Henisch,… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Hund — 1. A guate Hund ve laft se nit1 u2 an schlecht n is kua Schad. (Unterinnthal.) – Frommann, VI, 36, 63. 1) Verläuft sich nicht. 2) Und. 2. A klenst n Hund na hengt mer di grössten Prügel ou (an). (Franken.) – Frommann, VI, 317. 3. A muar Hüünjen a … Deutsches Sprichwörter-Lexikon